Psalms 22

1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Aijeleth hasschachar. [022:2] Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, van de woorden mijns brullens?
 opperzangmeester Zie Psa 4:1 .
,
  op Aijeleth hasscháchar Of, naar, van, de hinde des dageraads. Sommigen houden het voor een muzikaal instrument, waarop men dezen psalm moest spelen; anderen voor de eerste woorden van een zeker lied, onder de Joden te dien tijde bekend, waarnaar deze psalm gezongen is. Daar zijn er ook, die het aldus uitleggen: in, of tegen de kracht des dageraads; menende dat deze heerlijke profetie van Christus' lijden, dood, opstanding, enz. den priesters en Levieten gegeven is om allen morgen met het aanbreken des dageraads in Gods huis gezongen te worden. Anderen duiden het op Christus, die bij een hert vergeleken wordt, Son 2:9 , Son 2:17 ; Son 8:14 , en des morgens zeer vroeg uit het graf is opgestaan; gelijk de opstanding de morgenstond genoemd wordt, Psa 49:15 . waarvan de verstandige lezer zal mogen oordelen.
,
 Mijn God, Hoewel enige dingen in dezen psalm mede op David, als Christus' voorbeeld, bekwamelijk kunnen gepast worden, zo blijkt nochtans klaarlijk uit de vier Evangelisten, dat zij meest allen voornamelijk en eigenlijk in den persoon des Heeren Christus, onzen enigen Messias, zijn vervuld, en dat dienvolgens David door den profetischen geest onzen Heere Christus, als hier zelf tot zijnen Vader sprekende, heeft ingevoerd.
,
 brullens? Dit geeft te kennen een schrikkelijke beroerte des harten, voortbrengende een sterk geroep. Verg. Job 3:24 . Psa 32:3 ; Psa 38:9 . en zie Mat 27:46 . Heb 5:7 . Dit alles heeft de Heere Christus geleden als onze borg, dragende den toorn Gods vanwege onze zonden en voor dezelve volkomenlijk betalende.
2[022:3] Mijn God! Ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet; en des nachts, en ik heb geen stilte.
 ik heb Of, voor mij is gene stilte; dat is, ik houd niet op, rust niet te klagen; of, doch ik bekom gene stilte, dat is rust, ofschoon ik roep, mijn lijden houdt niet op.
3[022:4] Doch Gij zijt heilig, wonende onder de lofzangen Israëls.
 lofzangen Dat is, in uw huis, hetwelk de plaats is, waar uw volk uwen naam prijst vanwege de genadige hulp en verlossing, die Gij aan hen pleegt te bewijzen. Anders, nochtans zijt Gij heilig, zittende; [dat is, altijd blijvende] o gij lofzangen [de menigerlei of volkomen lof] Israëls. Verg. Deu 10:21 . Jer 17:14 .
4[022:5] Op U hebben onze vaders vertrouwd; zij hebben vertrouwd, en Gij hebt hen uitgeholpen. 5[022:6] Tot U hebben zij geroepen, en zijn uitgered; op U hebben zij vertrouwd, en zijn niet beschaamd geworden. 6[022:7] Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen, en veracht van het volk.
 worm Dat is, gelijk een worm; dat is zeer zwak en krachteloos, gans niet geacht, en als onder voeten getreden, gelijk volgt. Verg. Job 25:6 . Isa 41:14 .
,
 van het Hebr. ene verachting des volks.
7[022:8] Allen, die mij zien, bespotten mij; zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd, zeggende:
 steken Anders, zij trekken de lip; Hebr. eigenlijk, zij openen met de lip.
,
 schudden Zie 2Ki 19:21 .
8[022:9] Hij heeft het op den Heere gewenteld, dat Hij hem nu uithelpe, dat Hij hem redde, dewijl Hij lust aan hem heeft!
 gewenteld, Hebr. wentelen, of rollen op den HEERE; dat is, hij heeft zichzelven, of zijn weg [gelijk Psa 37:5 ] of zijne zaak, de uitkomst zijns lijden, den Heere bevolen, opgedragen, opgegeven, [gelijk wij ook gewoon zijn te spreken] vastelijk betrouwende op hem, als wanneer men ergens iets heenrolt, waar het bewaard zal blijven liggen, of iets op iemand schuift, die het wel machtig is op zich te nemen, en te dragen, of te redden. Verg. Psa 55:23 . Pro 16:3 . 1Pe 5:7 . alwaar dergelijke lieflijke manieren van spreken gevonden worden.
,
 dewijl Waarop Hij zich beroemt; alzo spreken zij spottenderwijze.
9[022:10] Gij zijt het immers, die mij uit den buik hebt uitgetogen; die mij hebt doen vertrouwen, zijnde aan mijner moeders borsten.
 Gij zijt Dit is een antwoord op de voorgaande spotternij der goddelozen, vol zijnde van vertrouwen.
,
 doen vertrouwen Anders, in zekerheid, of behoudenis gesteld.
10[022:11] Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God.
 geworpen Dat is, uwe zorg en bewaring aanbevolen; ene gelijkenis, genomen van een voedvrouw of voedster, die het nieuwgeboren kind op de knieën of in haar schoot ontvangt en koestert.
11[022:12] Zo wees niet verre van mij, want benauwdheid is nabij; want er is geen helper. 12[022:13] Vele varren hebben mij omsingeld, sterke stieren van Basan hebben mij omringd.
 Vele Of, grote, machtige varren. Versta de oversten van het Joodse volk, zijnde als sterke, lijvige, vette ossen en wrede, stotende stieren.
,
 stieren Het Hebr. woord betekent eigenlijk sterken, machtigen, maar wordt ook genomen voor stieren, ossen of bullen, gelijk afgenomen wordt uit Isa 34:7 . Zie ook Psa 50:13 ; Psa 68:31 . Jer 47:3 . [waar het voor sterke guilen genomen wordt] en Jer 50:11 .
,
,
 omringd Hebr. alsof men zeide: kroonswijze omgeven, of bezet.
13[022:14] Zij hebben hun mond tegen mij opgesperd, als een verscheurende en brullende leeuw.
 opgesperd Verg. Job 16:10 . Lam 2:16 ; Lam 3:46 .
14[022:15] Ik ben uitgestort als water, en al mijn beenderen hebben zich vaneen gescheiden; mijn hart is als was, het is gesmolten in het midden mijns ingewands.
 uitgestort Dat is, mijne krachten vloeien weg als water, dat men uitstort.
,
 gesmolten Zie Deu 1:28 ; Deu 20:8 . Jos 7:5 ; Jos 14:8 . Psa 68:3 . enz.
15[022:16] Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, en mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; en Gij legt mij in het stof des doods.
 kleeft Zodat ik kommerlijk spreek. Zie Job 29:10 . Psa 137:6 . Eze 3:26 . of vanwege droogte en groten dorst. Zie Joh 19:28 .
,
 des doods Dat is, in zulken staat, dat ik ben als een dode, dien men zal mogen begraven. Sommigen houden het voor ene gelijkenis, genomen van kampioenen, die uitgeworsteld hebbende en gans krachteloos geworden zijnde, in het stof, als doden, daarheen vallen.
16[022:17] Want honden hebben mij omsingeld; een vergadering van boosdoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorgraven .
 honden Versta, de hogepriesters en schriftgeleerden, mitsgaders het snode gespuis der Jode en soldaten, die de Heere Christus bij honden vergelijkt, vermits hunne snoodheid, onreinheid en dolle razernij tegen hem. Verg. Job 30:1 . Psa 59:7 , Psa 59:15 . Pro 26:11 . Mat 7:6 . Phi 3:2 . Rev 22:15 . Zie ook 2Sa 3:8 .
,
 doorgraven Dat is, zij hebben mijne handen en voeten doornageld.
17[022:18] Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen; zij schouwen het aan, zij zien op mij.
 tellen; Doordien zij aan het kruis zo zijn uitgerekt, dat zij [als uitstekende] zouden geteld kunnen worden.
,
 op mij Of, aan mij, te weten hun wens, dat is, zij nemen hun lust en vermaak daarin, dat zij mijn lijden met hunne ogen mogen aanschouwen. Verg. Psa 35:21 ; Psa 37:34 ; Psa 54:9 ; Psa 59:11 ; Psa 92:12 ; Psa 118:7 .
18[022:19] Zij delen mijn klederen onder zich, en werpen het lot over mijn gewaad. 19[022:20] Maar Gij, Heere! wees niet verre; mijn Sterkte! haast U tot mijn hulp. 20[022:21] Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame van het geweld des honds.
 ziel Dat is, mijn persoon, of leven, en zo in het volgende. Zie Gen 12:5 ; 19:17.
,
 zwaard, Dat is, van dezen scherpen en bitteren strijd, dit vijandiglijk en dodelijk geweld, deze wrede vervolging en verwonding, ja den dood zelf; gelijk het woord zwaard somtijds genomen wordt voor al zulke gevolgen van zwaard en oorlog. Zie Jer 25:16 , Jer 25:27 , Jer 25:29 . Eze 38:21 , enz.
,
 eenzame Of, enige, eenlijke; dat is, mijne ziel, die, als een enig kind, [wwarvan dit woord ook elders gebruikt wordt, gelijk Gen 22:2 . Jdg 11:34 . enz.] alleen en van alle hulp ontbloot is. Alzo wordt het Hebr. woord ook gebruikt Psa 35:17 . Verg. Psa 25:16 ; Psa 68:7 .
,
 geweld Hebr. van de hand. Zie Job 5:20 . honds; dat is, der honden, zie vs.17. Men kan hier en in het volgende vers. ook verstaan den duivel, die een vorst dezer wereld genoemd en bij een briesende leeuw vergeleken wordt, Joh 14:30 . Eph 6:12 . 1Pe 5:8 . Zie het volgende vs.22.
21[022:22] Verlos mij uit des leeuwen muil; en verhoor mij van de hoornen der eenhoornen.
 verhoor Dat is, verhoor en verlos mij van de hoornen, enz. Alzo worden dikwijls bij de Hebreën twee woorden onder een verstaan. Verg. Gen 12:15 . Num 17:5 . Anders, want Gij hebt mij verhoord, enz.; of, ja Gij hebt mij verhoord.
,
 eenhoornen Die zeer sterk wild, wreed en ontembaar zijn; Num 23:22 . Job 39:12 . enz.
22[022:23] Zo zal ik Uw Naam mijn broederen vertellen; in het midden der gemeente zal ik U prijzen.
 naam Uwe trouw, waarheid en goedheid roemen bij mijne discipelen, en die door hun woord in mij geloven zullen. Zie Heb 2:10-12 . en verg. Joh 20:19 , Joh 20:26 . Act 1:4 , Act 1:6 . 1Co 15:6 .
23[022:24] Gij, die den Heere vreest! prijst Hem; al gij zaad van Jakob! vereert Hem; en ontziet u voor Hem, al gij zaad van Israël! 24[022:25] Want Hij heeft niet veracht, noch verfoeid de verdrukking des verdrukten, noch Zijn aangezicht voor hem verborgen; maar Hij heeft gehoord, als die tot Hem riep.
 niet Alhoewel mijne bedruktheid of ellende zodanig was, dat de mensen mij daarom verachtten en een afkeer van mij hadden, zo heeft God nochtans mij niet verworpen of verfoeid.
25[022:26] Van U zal mijn lof zijn in een grote gemeente; ik zal mijn geloften betalen in tegenwoordigheid dergenen, die Hem vrezen.
 Van Hebr. it U; dat is, Gij zult de stof mijns lof zijn
,
 geloften Van dankbaarheid jegens God.
,
 in tegenwoordigheid Hebr. tegenover degenen, die Hem vrezen.
26[022:27] De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden; zij zullen den Heere prijzen, die Hem zoeken; ulieder hart zal in eeuwigheid leven.
 zachtmoedigen Zie Psa 10:17 .
,
 eten Met den Heere Christus en zijne verdiensten door geloof gemeenschap hebben. Verg. Psa 132:15 . Son 5:1 . Luk 1:53 . Joh 6:54 . enz.
,
 ulieder O gij zachtmoedigen, gij die den Heere zoekt.
,
 leven Met geestelijke blijdschap vervuld zijnde. Zie Psa 69:33 . Joh 6:54 . enz.
27[022:28] Alle einden der aarde zullen het gedenken, en zich tot den Heere bekeren; en alle geslachten der heidenen zullen voor Uw aangezicht aanbidden.
 Alle Profetie van de bekering der heidenen, waarin het woord alle niet moet verstaan worden van alle inwoners der aarde, rijken en armen, hoofd door hoofd, maar van de uitbreiding der gemeente en menigte van Gods volk onder het Nieuwe Testament, uit allerlei natiën, zonder onderscheid, gelijk de zaak zelve uitwijst. Verg. Joh 10:16 ; Joh 11:52 . Act 2:39 . enz.
28[022:29] Want het koninkrijk is des Heeren, en Hij heerst onder de heidenen.
 is des Of, komt den Heere toe.
29[022:30] Alle vetten op aarde zullen eten, en aanbidden; allen, die in het stof nederdalen, zullen voor Zijn aangezicht nederbukken; en die zijn ziel bij het leven niet kan houden.
 vetten Dat is, rijken, machtigen, gelijk Psa 78:31 . Isa 10:16 . Eze 34:20 . De zin is dat er van beiden, rijken en vermogenden, [gelijk Psa 45:13 ; Psa 72:10 . Isa 49:23 . enz.] ook armen en ellendigen onder de heidenen zullen zijn, die zich tot Christus zullen bekeren. Zie 1Co 1:26 . enz.
,
 in het Dat is, die slecht van conditie, òf in de uiterste vernederdheid, òf in nood zijn. Verg. Job.30:19. Psa 44:26 ; Psa 113:7 . Isa 29:4 ; Isa 47:1 . Lam 3:29 .
,
 ziel Die in doodsgevaar is, hetzij door hongersnood, krankte, vervolging, of anderzins, idem in zichzelven, vermits zijn zondigen staat, niet dan de dood verdiend heeft, en geen middel of macht heeft om zijne ziel te behouden, zal in deemoedigheid door geloof zijn troost in Christus zoeken en Hem aanhangen, als zijnde de enige toevlucht in alle lichamelijke en geestelijke noden.
30[022:31] Het zaad zal Hem dienen; het zal den Heere aangeschreven worden tot in geslachten.
 zaad Dat is, de kinderen en nakomelingen der gelovigen, of een zaad, Christus' zaad; zulks dat er altijd zijn zullen, die den Heere Christus zullen aannemen en dienen, die ook kinderen genoemd worden, die God aan Christus geeft, Heb 2:13 , uit Isa 8:18 . en zijn zaad, Isa 53:10 .
,
 aangeschreven Of toegerekend worden; dat is, opgeschreven en gerekend onder Christus' volk en kerk. Verg. Psa 87:4-6 .
,
 tot in Anders, tot een geslacht; dat is, tot, of voor een volk des Heeren. Verg. Psa 14:5 . God is bij het geslacht der rechtvaardigen, of het rechtvaardig geslacht; dat is, volk. Zie ook onder Psa 24:6 ; Psa 73:15 . Verg. Mat 12:39 . Act 2:40 .
31[022:32] Zij zullen aankomen, en Zijn gerechtigheid verkondigen den volke, dat geboren wordt, omdat Hij het gedaan heeft.
 zijn Door het Evangelie geopenbaard. Zie Rom 3:21-22 . enz; Phi 3:9 . Of, zijne gerechtigheid; dat is, zijne trouw en waarheid in het houden zijner beloften van de beroeping der heidenen.
,
 geboren Of geboren zal worden; dat is, hunne kinderen en nakomelingen, die na hun dood een volk Gods zullen uitmaken en door Gods Geest wedergeboren worden.
,
 het gedaan Dit wonderwerk der genade, deze gerechtigheid en zaligheid alleen bereid, gewrocht en uitgevoerd. Anders, omdat Hij [het (te weten) volk] gemaakt heeft; gelijk Psa 100:3 . Hij heeft ons gemaakt [ en niet wij ] zijn volk, en schapen zijner weide.
Copyright information for DutSVVA